Wanneer er een jaar of tien geleden een offerte werd gevraagd voor het inspecteren van een gebouw en/of gebouwgebonden installaties, moest er altijd worden uitgelegd hoe de objectiviteit van de inspecteur werd gewaarborgd. Tevens moest er altijd uitleg worden gegeven over de gehanteerde methodiek.
In 2006 kwam de eerste versie van de NEN2767 op de markt, conditiemeting van gebouwen en installatiedelen. Vanaf dat moment was er geen discussie meer over de gehanteerde methodiek, over hoe er gewerkt moest worden, etc.
Maar was het ook een verbetering?
Wij vinden van wel, echter de NEN 2767 is in de afgelopen jaren veelvuldig misbruikt. Er werd van alles aan opgehangen, men dacht (en denkt soms nog steeds) dat de kreet NEN 2767 alles zegt. Maar niets is minder waar. Juist nu moet er veel worden afgestemd. Waarom vraagt u zich af? Het antwoord is heel simpel: de NEN 2767 is een inspectiemethodiek niets meer en niets minder. Juist nu moet er met de opdrachtgever afstemming plaatsvinden met welk doel er geïnspecteerd moet worden. Wat wil men met de resultaten doen? Dat bepaalt het detailniveau van de inspectie. De ene NEN 2767 inspectie is de andere niet. Zonder de uitgangspunten helder te hebben, kunnen NEN2767 inspecties niet zomaar met elkaar worden vergeleken. Immers de NEN 2767 zegt niets over de detaillering.
Helaas wordt er in de praktijk zelden verder ingegaan op de NEN 2767. Men gaat ervan uit dat het begrip NEN 2767 alles zegt. Daarmee wordt de norm absoluut te kort gedaan. Maar omdat er vooraf vaak onvoldoende afstemming plaatsvindt, leidt dit achteraf vaak tot enorme teleurstellingen. Conditieberekeningen worden vaak niet correct uitgevoerd (bijvoorbeeld omvangbepaling van meerdere gebreken bij één element, dit kan nooit meer dan 100% zijn). Met urgenties, prioritering en risico’s wordt veelal niets gedaan.
Bron: Dijkoraad Nieuwsbrief, februari 2016